Objecten plaatsen door x- en y-coördinaten op te geven
U kunt de positie van objecten in het werkblad nauwkeurig bepalen door ruimtelijke
coördinaten in de maateenheden van de liniaal op te geven.
242
Hoofdstuk 9
Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
Hoofdstuk 9
Werken met vormen, afbeeldingen en andere objecten
243
De positie van een object bepalen door x- en y-coördinaten op te geven
1
Selecteer het object dat u wilt plaatsen.
2
Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Formaatinfo'.
3
Geef de x- en y-waarden in de desbetreffende velden op (in de maateenheden van de
liniaal).
De coördinaten die u opgeeft komen overeen met de linkerbovenhoek van het
objectkader. Wanneer u een object roteert, geven de x- en de y-coördinaat de
linkerbovenhoek aan van het kader van het geroteerde object, dat mogelijk een ander
formaat heeft dan het originele object.
De x-waarde wordt gemeten vanaf de linkerrand van het werkblad.
Â
De y-waarde wordt gemeten vanaf de bovenrand van het werkblad.
Â
Wanneer u x- en y-coördinaten voor lijnposities in het infovenster 'Formaat' opgeeft,
geven de coördinaten achter 'Begin' het eerste eindpunt aan dat u hebt aangemaakt
(of het eindpunt linksboven als u de lijn niet hebt getekend). Als u de lijn later spiegelt
of roteert, blijven de begincoördinaten hetzelfde eindpunt aangeven.
U plaatst een lijn door hier de x- en
y-coördinaat op te geven voor het eerste
eindpunt.
U plaatst een lijn door hier de x- en
y-coördinaat op te geven voor het tweede
eindpunt.
U kunt objecten ook snel uitlijnen door gebruik te maken van ingebouwde hulplijnen
die worden weergegeven wanneer u objecten in het werkblad sleept, of door statische
hulplijnen aan te maken. Zie “Hulplijnen gebruiken” op pagina 241 en “Nieuwe
hulplijnen aanmaken” op pagina 242 voor meer informatie.