Numbers - Werken met spreidingsdiagrammen

background image

Werken met spreidingsdiagrammen

In spreidingsdiagrammen worden de gegevens anders weergegeven dan in de andere
diagramtypen. Er zijn ten minste twee kolommen of rijen met gegevens nodig om de
waarden voor één gegevensreeks weer te geven. Als u meerdere gegevensreeksen wilt
weergeven, gebruikt u per reeks twee extra kolommen of rijen.

Elk waardenpaar bepaalt de positie van één gegevenspunt. De eerste gegevenswaarde
in het paar vormt de x-as van het gegevenspunt. De tweede gegevenswaarde
vormt de y-as van het gegevenspunt. Als u al een diagram hebt aangemaakt
waarin de gegevenspunten niet uit paren bestaan en u dit diagram vervolgens in
een spreidingsdiagram omzet, worden de gegevens mogelijk anders in Numbers
weergegeven dan u had verwacht. Afhankelijk van de tabelgegevens bevat het
spreidingsdiagram mogelijk zelfs helemaal geen gegevens. Controleer daarom
altijd of u voor elke gegevensreeks x- en y-waarden hebt opgegeven voordat u een
spreidingsdiagram aanmaakt.

Wanneer u een spreidingsdiagram kiest, verschijnt de reeksknop met het
tandwielsymbool in de linkerbovenhoek van de gegevenstabel. Om één kolom (of één
rij) met gegevens als x-waarde voor meerdere kolommen of rijen met y-waarden te
gebruiken, klikt u op het tandwielsymbool en kiest u 'Toon x-waarden'. Met dezelfde
knop kunt u aangeven of u in het diagram de rijen of kolommen als gegevensreeks
wilt gebruiken.

Voordat u de weergave van gegevenspuntsymbolen of lijnen kunt wijzigen, moet u
een symbool of lijn selecteren.

Gebruik de opmaakbalk om snel symbolen en lijnen aan te passen. Selecteer een
symbool en gebruik de regelaars 'Symbool' en 'Grootte' voor het opmaken van
symbolen. Gebruik de lijninstellingen om de lijnen op te maken. Het infovenster
'Diagram' biedt aanvullende opties.

178

Hoofdstuk 7

Diagrammen aanmaken op basis van gegevens

background image

Hoofdstuk 7

Diagrammen aanmaken op basis van gegevens

179

Manieren om de weergave van geselecteerde gegevenspuntsymbolen en lijnen te
wijzigen via het infovenster 'Diagram':
Om de grootte van een symbool te wijzigen, kiest u een optie uit het venstermenu

m

'Gegevenssymbool'. Typ vervolgens een waarde of gebruik de stappenregelaar in het
bijbehorende veld.
Om de punten van de geselecteerde reeks met een rechte of gebogen lijn te

m

verbinden, kiest u een optie uit het venstermenu 'Verbindingspunten'.
Om de kleur van de gegevenspunten of lijnen in het diagram te wijzigen, selecteert

m

u het gewenste gegevenspunt of de gewenste lijn en opent u vervolgens het
infovenster 'Afbeelding'. (U kunt afzonderlijke kleuren voor de gegevenspunten,
lijn en trendlijn instellen, ook al vertegenwoordigen deze onderdelen dezelfde
gegevensreeks.) Klik in het infovenster 'Afbeelding' in het kleurenvak voor de lijnkleur
en selecteer vervolgens een kleur in het venster 'Kleuren'.
Om de stijl en dikte van een willekeurige lijn in het diagram te wijzigen, selecteert

m

u de gewenste lijn en kiest u vervolgens een lijnstijl uit het venstermenu 'Lijn' in
het infovenster 'Afbeelding'. Typ een waarde of gebruik de stappenregelaar in het
bijbehorende veld om de lijndikte aan te passen.

In spreidingsdiagrammen kunt u foutstaven voor de meetwaarden op de x- en y-as
tonen. Zie “Foutstaven in diagrammen tonen” op pagina 168 voor meer informatie over
foutstaven. Zie “Diagrammen opmaken” op pagina 159 voor informatie over andere
opmaakinstellingen.