Gegevenspuntsymbolen en lijnen in lijndiagrammen aanpassen
In vlak- en lijndiagrammen kunnen de gegevenspunten worden aangeduid
met symbolen (cirkels, driehoeken, vierkanten en ruiten). Ook kunt u tussen de
gegevenspunten een rechte of gebogen lijn weergeven.
Gebruik de opmaakbalk om snel symbolen en lijnen aan te passen. Selecteer een
symbool en gebruik de regelaars 'Symbool' en 'Grootte' voor het opmaken van
symbolen. Gebruik de lijninstellingen om de lijnen op te maken. Het infovenster
'Diagram' biedt aanvullende opties.
Manieren om de gegevenspuntsymbolen en verbindende lijn te wijzigen via het
infovenster 'Diagram':
Om het gegevenspuntsymbool te wijzigen, selecteert u een gegevensreeks
m
(vlak of lijn), klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klikt u op de knop
'Diagraminfo' en klikt u vervolgens op 'Reeks'. Kies een symbool uit het venstermenu
'Gegevenssymbool'. U kunt de grootte van de gegevenspuntsymbolen aanpassen door
een waarde te typen of de stappenregelaar in het bijbehorende veld te gebruiken.
Om de punten te verbinden met een gebogen lijn, selecteert u een gegevensreeks
m
(lijn) en kiest u vervolgens 'Curve' uit het venstermenu 'Verbindingspunten'.
Om de lijnkleur te wijzigen, selecteert u een lijn, klikt u op de knop 'Info' in
m
de knoppenbalk, klikt u op de knop 'Afbeeldingsinfo' en geeft u de gewenste
lijninstellingen op.
Zie “Diagrammen opmaken” op pagina 159 voor informatie over andere
opmaakinstellingen.