Werken met getallen in tabelcellen
Sommige tabelbewerkingen, zoals formules en functies voor het uitvoeren van
wiskundige bewerkingen, kunnen alleen worden uitgevoerd als cellen numerieke
waarden bevatten.
Manieren om met getallen in tabelcellen te werken:
Gebruik in een numerieke cel alleen getallen (0 tot en met 9) of een van de volgende
m
tekens: plusteken (+), minteken (–), haakje openen of sluiten ( ), schuine streep naar
rechts (/), valutateken (bijvoorbeeld €), procentteken (%), punt (.), hoofdletter E, of
kleine letter e.
U kunt bepaalde tekens in cellen typen (bijvoorbeeld %) of een celnotatie gebruiken
m
(zie “Instellen hoe waarden in tabelcellen worden weergegeven” op pagina 98 voor
meer informatie).
Om een negatieve waarde toe te voegen, plaats u vóór het getal een minteken (-).
m
Wanneer u een getal aan een tabelcel toevoegt dat te groot is om te worden
weergegeven, wordt het getal als volgt weergegeven in Numbers:
Als een decimaal getal niet in een cel past, wordt het getal afgerond.
Â
1,77777777777777777777 wordt bijvoorbeeld 1,77777777777778.
Als een geheel getal niet in een cel past, wordt de wetenschappelijke notatie
Â
gebruikt. 77777777777777777777 wordt bijvoorbeeld 7,777778E+19.
In de wetenschappelijke notatie wordt een getal weergegeven als een aantal malen
een gehele macht van 10. De exponent wordt weergegeven na de letter E.
Als het omgezette getal nog steeds niet in de cel past, wordt het getal afgekapt. Zie
“Inhoud weergeven die niet in de tabelcel past” op pagina 89 voor meer informatie.
Instructies voor het gebruik van formules en functies in tabelcellen vindt u in “Zelf
formules aanmaken” op pagina 134.