Standaardkenmerken voor diagrammen instellen
Voor elk diagramtype kunt u een standaardweergave instellen. De
standaardkenmerken voor elk diagramtype moeten afzonderlijk worden ingesteld.
De standaardkenmerken voor diagrammen instellen
1
Plaats een diagram op het werkblad (klik op de knop 'Diagram' in de knoppenbalk en
kies het gewenste diagramtype).
2
Selecteer het diagram en stel vervolgens de gewenste kenmerken in.
Zie “Diagrammen opmaken” op pagina 159 voor meer informatie over het wijzigen van
de grootte van een diagram, het roteren van een diagram en het instellen van andere
kenmerken die diagrammen met elkaar gemeen hebben.
Zie “Specifieke diagramtypen opmaken” op pagina 170 voor meer informatie over het
opmaken van cirkeldiagrammen, staafdiagrammen en andere diagramtypen.
3
Herhaal stap 1 en 2 voor elk diagramtype waarvoor u standaardkenmerken wilt
instellen.
4
Selecteer een diagram en kies vervolgens 'Opmaak' > 'Geavanceerd' > 'Definieer
standaardstijl voor diagramtype'.
Herhaal deze handeling voor elk diagram dat u instelt.
5
Verwijder de diagrammen in de spreadsheet.